Na 25 jaar broeden en twee jaar lezen, denken, formuleren, schrijven en schrappen, heb ik een open brief aan sociale wetenschappers en filosofen geschreven.
Daarin beschrijf ik de elementaire entiteit, die de grondslag vormt van ons sociale bestaan, waarmee we onszelf en ons sociale bestaan telkens opnieuw heroprichten en herinrichten.
Het is een gewaagde poging tegemoet te komen aan een van de centrale intenties van de wetenschap uit de tijd van de Verlichting: “is het ook mogelijk zoiets te formuleren als de ‘natuurwetten’ voor het veld van het sociale leven?”
Mijn verwachting over respons op dit betoog moet ik intomen.
Sociaal-filosofisch en wetenschappelijk geschoolde academici zijn weliswaar beter getraind dan de meeste mensen, om een andere gedachtegang echt te lezen, in plaats van de eigen gedachten, die tussen de oren opborrelen terwijl hun ogen langs de letters gaan. Maar zij zitten nu eenmaal gevangen, niet alleen in groepsdunk van hun ‘scholen’, maar ook tussen hun verantwoordelijkheid voor een gezin en hun economische positie van loonafhankelijkheid en dwingende wetten van competitie. Zelfs als ze mijn betoog eigenlijk overtuigend vinden, zullen ze ook beseffen, dat het dwars staat op hun zorgvuldig opgebouwde ‘imago’ op basis van wat ze tot nu toe hebben geschreven en met hun collega’s hebben gedeeld.
Ik heb geen enkele academische reputatie te verliezen, en ben als pensionado geen loonslaaf meer, maar economisch onafhankelijk. Ik kan dus makkelijk roepen als het kind in Andersens’ sprookje, langs de weg waarover de Keizer paradeert: “de Keizer heeft geen kleren aan!” Maar de eerste reactie, die ik mag verwachten is dan, dat mensen om mij heen een hand tegen mijn mond duwen, om de andere omstanders te laten zien, dat ze dit ook ongepast vinden. Omstanders die te ver staan om een hand op mijn mond te leggen doen uiteraard alsof ze niets hebben gehoord en negeren het voorval. Zo ging het (aanvankelijk) met Galileo, Tesla, Van Ussel of Lynn Margulis en veel meer daardoor onbekend gebleven anderen, die hebben geroepen, dat ze iets zagen, wat niemand anders kon of wilde zien.
Veel van de reacties gaan nog niet over de inhoud, maar over de ‘onacademische’ vorm: een open brief. Maar die vorm komt overeen met de inhoud ervan: een schreeuw van een van de subjecten, die door sociale wetenschappen alleen werd waargenomen als object. Heel ongebruikelijk dus: “Kom nou ook eens kijken naar wat we allemaal onbewust vaardig hebben toegepast, ons hele leven lang, maar wat de sociale wetenschappen nog over het hoofd zagen.”
Zoals Johann Cruijff zei: ‘Je zult het pas zien als je het doorhebt’